
Jurisprudentie
AQ8776
Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersRolnummer 0300542
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersRolnummer 0300542
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geschil betreffende het grafmonument van de moeder van partijen.
Uitspraak
Arrest d.d. 25 augustus 2004
Rolnummer 0300542
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr P. Stehouwer,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
procureur: mr P.H. Redeker.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de kort geding vonnissen uitgesproken op 12 september 2003 en op 26 september 2003 door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 24 oktober 2003 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van het vonnis van 26 september 2003 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 12 november 2003.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"Primair: geïntimeerde alsnog in haar vordering niet ontvankelijk te verklaren dan wel om haar deze te ontzeggen.
Subsidiair: te bepalen
1. dat appellante wordt veroordeeld om conform de laatste wens van de moeder van partijen de visie - inhoudende dat er een bronzen afgietsel van het huidige monument geplaatst dient te worden - van geïntimeerde inzake het grafmonument op het graf van de ouders van partijen te respecteren;
2. dat appellante gedurende een termijn van 2 maanden na datum van het arrest wordt verboden het thans bestaande grafmonument te verwijderen en/of te beschadigen;
3. dat geïntimeerde - voor zover aan de punten 1 en 2 is voldaan - wordt veroordeeld om binnen 2 maanden na datum arrest de gemaakte kosten ter zake van het reeds bestelde reguliere grafmonument ten bedrage van EUR 3276,70 aan appellante te voldoen."
Meer subsidiair: te bepalen
1. dat appellante wordt veroordeeld om conform de laatste wens van de moeder van partijen de visie -inhoudende dat er een bronzen afgietsel van het huidige monument geplaatst dient te worden - van geïntimeerde inzake het grafmonument op het graf van de ouders van partijen te respecteren; 2. dat appellante gedurende een termijn van 2 maanden na datum van het arrest wordt verboden het thans bestaande grafmonument te verwijderen en/of te beschadigen.
Met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"Het verbod tot verwijdering van het huidige monument dient te worden gehandhaafd, de grieven falen, een reconventionele vordering is niet mogelijk want is eerst in appél ingesteld en dient overigens ook te worden afgewezen. Geïntimeerde acht ook het oordeel over kostencompensatie van de voorzieningenrechter juist."
Voorts heeft [appellante] een akte genomen en vervolgens heeft [geïntimeerde] een antwoordakte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 en 2.2) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
2. Voorts staat, als gesteld en niet (voldoende) gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud der overgelegde bescheiden, voorshands het volgende genoegzaam vast:
- De vader van partijen is op 21 december 1994 overleden. Met toestemming van de moeder van partijen heeft [geïntimeerde] een stenen beeld gemaakt dat in september 1995 als monument op het graf van de vader van partijen is geplaatst.
- De moeder van partijen heeft in een schriftelijke verklaring d.d. 13 april 1996 (productie 1 bij de memorie van grieven) aangegeven dat [appellante] en haar twee andere zusters "respect hebben voor de visie van onze jongste dochter [jongste dochter] (lees: partij [geïntimeerde]) ten aanzien van ons grafmonument genaamd "Christus gestalte". Alsmede dat het haar wens is "dat jullie de eventuele uitvoering aan haar overlaat".
- In januari 2001 heeft de moeder van partijen een bedrag groot hfl. 4.000,-- aan [geïntimeerde] voldaan voor het vervaardigen van een nieuw grafmonument. Terzake is een verklaring opgesteld d.d. 13-3-2001, welke door de moeder van partijen en [geïntimeerde] is ondertekend. In deze verklaring staat met zoveel woorden dat het hiervoor bedoelde bedrag "een onkostenvergoeding is voor gemaakte en nog te maken kosten aan het grafmonument".
- De moeder van partijen heeft op 4 februari 2002 een nader schriftelijke verklaring opgesteld (productie 2 bij de memorie van grieven), waarin terzake van het grafmonument het volgende is bepaald: "In aanvulling op het eerste testament. De door [jongste dochter] ontworpen grafsteen, waarvan zij een bronzen versie in bewerking heeft, mag worden geplaatst onder de voorwaarden: 1. de gemeente moet toestemming geven. 2. Er mogen geen extra kosten in rekening worden gebracht. Wordt niet aan bovengenoemde voorwaarden voldaan, dan zal [dochter 1], [dochter 2] en [dochter 3] i.o. m. [jongste dochter] bespreken wat en hoe er geplaatst zal worden."
Met betrekking tot de grieven:
3. De grieven leggen het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor. Het hof zal de grieven dan ook gezamenlijk behandelen.
4. De destijds en - blijkens hetgeen [appellante] terzake in appel heeft aangevoerd- nog steeds aanwezige dreiging dat het op het graf van de ouders van partijen aanwezige grafmonument door of in opdracht van [appellante], als bezitster van het grafrecht, zal worden verwijderd, maakt dat [geïntimeerde] voldoende spoedeisend belang had en heeft (gehouden) bij de door haar gevorderde voorzieningen.
5. Op grond van de vaststaande feiten, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof voorshands tot de conclusie dat het de wens van de moeder van partijen was dat het stenen grafmonument zou worden vervangen door een bronzen versie. Dat de betaling van het bedrag van hfl. 4.000,-- uitsluitend betrekking had op het reeds aanwezige stenen grafmonument, is gesteld noch gebleken en is - gelet op het tijdstip van betaling - ook niet aannemelijk. Uit de schriftelijke verklaring van de moeder van partijen d.d. 4 februari 2002 komt duidelijk naar voren dat moeder in de veronderstelling leefde dat [geïntimeerde] ([jongste dochter]) de bronzen versie al in bewerking had, dat dat (nieuwe) beeld onder voorwaarden mag worden geplaatst en dat daarvoor geen extra kosten (meer) in rekening gebracht mochten worden, welk laatste zich toch moeilijk anders laat verstaan dan dat [geïntimeerde] het voor de reeds ontvangen som van hfl. 4.000,-- moest doen.
6. Dat [geïntimeerde] met die wens van moeder, welke door [appellante] en de beide andere zussen werd gerespecteerd, destijds niet heeft ingestemd is voorshands niet gebleken. [geïntimeerde] stelt weliswaar dat het de wil van moeder zou zijn geweest het bestaande beeld te handhaven, maar die stelling strookt niet met de vaststaande feiten en mist elke onderbouwing. Bovendien geeft [geïntimeerde] zelf aan dat haar - zij het op termijn - vervanging van het beeld voor ogen staat.
7. Dat de moeder van partijen ook zou hebben ingestemd met een geheel nieuw beeld, zoals de voorzieningenrechter in 3.2 van het beroepen vonnis lijkt te impliceren, laat zich - naar voorshands moet worden geoordeeld - niet rijmen met de verklaring van moeder d.d. 4 februari 2002.
8. Het ligt derhalve in de rede dat [geïntimeerde] - die inmiddels al ruim de tijd heeft gehad de wens van de moeder van partijen te vervullen - nog een korte termijn te gunnen het bestaande monument te vervangen door een bronzen versie. Daarbij hoeft het - anders dan [appellante] vordert - niet te gaan om een afgietsel van het huidige monument, nu de verklaring van moeder d.d. 4 februari 2002 daarvan geen gewag maakt en ook overigens voorshands onvoldoende is gesteld of gebleken dat moeder dat heeft bedoeld.
9. De door [appellante] in haar subsidiaire vordering genoemde nieuwe termijn van twee maanden komt het hof alleszins redelijk voor en zal derhalve - temeer nu [geïntimeerde] daartegen op zich geen bezwaar heeft gemaakt - worden aangehouden, met dien verstande dat het hof de termijn zal laten ingaan op de datum van betekening van dit arrest. Indien [geïntimeerde] niet binnen die termijn van de geboden gelegeheid gebruik maakt zal [appellante] de vrijheid hebben het bestaande grafmonument te verwijderen en - na bespreking met de twee andere zussen en in overleg met [geïntimeerde] - een ander monument te plaatsen.
10. Het hof zal de dwangsom handhaven op het niveau zoals dat door de voorzieningenrechter is vastgesteld, nu partijen daartegen geen grief hebben aangevoerd en de hoogte van de dwangsom - gegeven de omstandigheden van het geval - redelijk voorkomt.
11. Een veroordeling van [appellante] om, indien [geïntimeerde] het bestaande monument binnen de te stellen termijn conform de wens van de moeder van partijen heeft vervangen door een bronzen versie, die vervangende versie te respecteren ligt niet in de vordering van [geïntimeerde] besloten en kan derhalve ook niet worden toegewezen. Het hof tekent daarbij aan dat er geen enkele reden is om te veronderstellen dat [appellante] dat respect niet zal opbrengen. Mocht zulks in de loop der tijd veranderen dan zal [geïntimeerde] terzake desgewenst alsnog een vordering in rechte kunnen doen.
12. De vordering van [appellante] tot vergoeding van de beweerdelijk reeds ten behoeve van een regulier grafmonument gemaakte kosten, komt niet voor toewijzing in aanmerking nu deze vordering niet bij wijze van vordering in reconventie in eerste aanleg is gedaan, nog daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat is [appellante] voldoende spoedeisend belang heeft bij toewijzing van deze geldvordering in kort geding.
13. De grieven treffen slechts ten dele doel.
Slotsom
14. Het beroepen vonnis zal worden vernietigd en er zal opnieuw recht worden gedaan, zoals hieronder wordt aangegeven. Nu partijen deels in het (on)gelijk zullen worden gesteld en bovendien zussen van elkaar zijn, zal het hof de kosten in beide instanties compenseren, zodanig dat ieder der partijen belast blijft met de eigen kosten.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het beroepen vonnis d.d. 26 september 2003;
en opnieuw rechtdoende:
verbiedt [appellante] gedurende een termijn van twee maanden, na betekening van dit arrest, het bestaande grafmonument op het graf van de ouders van partijen te beschadigen en/of te verwijderen, zulks op straffe van een door [appellante] aan [geïntimeerde] te betalen dwangsom groot € 15.000,--(vijftienduizend Euro);
belast ieder der partijen met de eigen kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst hetgeen meer of anders is gevorderd af.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Van Dijk en Meijeringh, raden en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 25 augustus 2004.